Premierestitutie?
In de media, o.a. een uitzending van Radar, is ophef ontstaan over een onderdeel van deze regeling. Als de verzekeraar wegens verzwijging de polis opzegt en uitkering weigert, dan zal toch ook alle betaalde premie terugbetaald moeten worden? Maar dat is niet het geval. Vroeger was dat wel zo als sprake is van een verzwijging te goeder trouw (een vergissing), maar sinds de invoering van de nieuwe regeling in 2006 is er geen meer recht op premierestitutie.
Onder het huidig recht heeft verzekeraar de mogelijkheid om de verzekering op te zeggen, indien de verzekeringnemer de precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden en de verzekeraar zou de verzekering bij kennis van de ware stand van zaken niet hebben gesloten (art. 7:929 lid 2 BW). De verzekeraar is in dat geval ingevolge art. 7:930 lid 4 BW geen uitkering verschuldigd. Reeds verrichte uitkeringen kan de verzekeraar met een beroep op art. 6:203 BW als onverschuldigd betaald terugvorderen. Echter, op grond van art. 7:938 lid 1 BW heeft de verzekeringnemer geen recht op premierestitutie. Immers, niet is voldaan aan de voorwaarde dat noch de verzekeraar noch de tot uitkering gerechtigde risico heeft gelopen. Om die reden worden vorderingen tot premierestitutie onder het huidige recht afgewezen.
Dit heeft tot Kamervragen geleid en de Minister heeft vervolgens in 2017 een wetsvoorstel opgesteld. Dat wetsvoorstel is ter consultatie voorgelegd van 15 maart tot 10 mei 2017.
Voorgesteld werd om aan artikel 7:930, lid 4, Burgerlijk Wetboek de volgende zin toe te voegen:
De verzekeringnemer is in dit geval evenmin premie verschuldigd.
Spoedig na de consultatie heeft de Geschillencommissie van Kifid op 23 april 2018 een belangrijke uitspraak over gedaan. De commissie geeft de verzekeraar in overweging om de premie terug te betalen omdat uit het wetsvoorstel blijkt dat ook het Verbond van Verzekeraars zich voor dit wetsvoorstel heeft uitgesproken.
“De Commissie constateert dat een wettelijke basis voor een aanspraak op teruggave van de onverdiende premie, bij schending van de mededelingsplicht te goeder trouw, ontbreekt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het voornemen een wetsontwerp in te dienen dat beoogt aan artikel 7:930 lid 4 BW (thans luidende “In afwijking van de leden 2 en 3 is geen uitkering verschuldigd indien de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.”) de volgende zin toe te voegen: “De verzekeringnemer is in dit geval evenmin premie verschuldigd.”. Dit vormt evenwel onvoldoende basis om op dit moment al het recht op premierestitutie toe te kennen.
Ook al had Consument de hydrocefalus en de aanwezigheid van de drain moeten melden en ook al heeft Verzekeraar uitkering mogen weigeren en de verzekering mogen beëindigen, ziet de Commissie in hetgeen hiervoor is overwogen desalniettemin aanleiding Verzekeraar in overweging te geven het op Consument betrekking hebbende aandeel in de voor de verzekering betaalde koopsom te retourneren. Daarbij acht de Commissie het van belang dat het Verbond van Verzekeraars één van de voorstanders is van aanpassing van de wet op dit punt, getuige de deskundigenbijeenkomst die op 1 september 2016 heeft plaatsgehad.”
Voor de praktijk betekent dit dat verzekeraars er verstandig aan doen om hun beleid omtrent verzwijgingen aldus in te richten dat rekening wordt gehouden met een eventuele premierestitutie. Het kan zo zijn dat de terug te betalen premie hoger is dan de nog te verrichten uitkering en dan ligt het voor de hand om van een beroep op verzwijging af te zien tenzij duidelijk de goede trouw van de verzekeringnemer ontbreekt.
Verder zal in dit beleid moeten worden betrokken de overweging om eerder te kiezen voor het voortzetten van de verzekeringsovereenkomst onder aangepaste condities in plaats van het opzeggen van de verzekeringsovereenkomst, ook hier weer tenzij duidelijk de goede trouw van de verzekeringnemer ontbreekt.
Tenslotte is te overwegen om beleid te formuleren omtrent de beoordeling van wat de maatschappij onder goede trouw verstaat en wat een redelijk bedrag of percentage is om als kosten op de te verlenen premierestitutie in te houden.
Afsluitend kan worden geconcludeerd dat er op dit moment geen afdwingbaar recht op premierestitutie lijkt te zijn maar dat het wel aannemelijk is dat de Geschillencommissie in voorkomend geval de verzekeraar opnieuw zal oproepen om premierestitutie te verlenen. Hoewel een dergelijke overweging niet bindend is, kan deze ook niet zonder meer worden genegeerd.

Met de Brede Schuldenaanpak wil het kabinet de schuldenproblematiek terugdringen. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft hiervoor het Samenwerkingsverband Brede Schuldenaanpak in het leven geroepen. Daarin werken veel organisaties samen die nauw betrokken zijn bij de aanpak van de schuldenproblematiek. Denk hierbij aan bijvoorbeeld de belastingdienst, het UWV en het CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau).
In het Actieplan Brede Schuldenaanpak zijn de maatregelen opgenomen die het kabinet neemt om het aantal mensen met problematische schulden terug te dringen en mensen met schulden beter te helpen.
Maatregelen die ervoor zorgen dat beslag en executie niet nodig zijn, zijn te prefereren zowel vanuit de optiek van de schuldenaar als van die van de schuldeiser. De Brede Schuldenaanpak bevat daarom tal van maatregelen om te voorkomen dat schulden problematisch worden en om de schuldenaar en schuldeiser te begeleiden naar een oplossing zonder dat beslag en executie nodig is
De Brede Schuldenaanpak heeft drie actielijnen:
- Preventie en vroegsignalering,
- Ontzorgen en ondersteunen
- Zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso.
Het laatste onderdeel valt onder de Wet Herziening beslag en executierecht.