VB2 – toets 6

De grote van de drift hangt onder meer af van:

U verlaat de haven van Medemblik met bestemming Hindeloopen. De Grondkoers is 054°. Er staat een krachtige noordwesten wind. U schat de drift op 12°. De variatie bedraagt 2° west. Er staat geen stroom. Wat is de te sturen kompaskoers?

U wilt van de monding van de Gouwzee naar de Houtribsluizen bij Lelystad varen. De ware koers is 091°, de variatie 3° west. Wat is de te sturen kompaskoers?

U wilt van het eiland Pampus naar Enkhuizen varen. De grondkoers is 020°. De variatie bedraagt 3° west. Er staat geen stroom en u rekent geen drift. Wat is de te sturen kompaskoers?

Uw kompaskoers is 090°, Variatie 2° west. U peilt punt X op het stuurkompas op 040°. Wat is de ware peiling?

Voor het oplossen van deze vraag kunt u gebruikmaken van het losse kaartfragment van 1810 in het ANWB cursusboek, IJsselmeer, zuidelijk deel, van de afgebeelde stuurtafel en van de variatie uit de kaart.
De in dit vraagstuk gegeven posities zijn ‘ongeveer’ en dienen slechts ter oriëntatie op het kaartfragment.
De ware peiling van de vuurtoren van Marken (Oc.8s) (ca. 52°27′ N/005°08′ E) is 198°. De afstand is 2 zeemijlen. Bepaal de breedte en lengte van deze positie in tienden van minuten nauwkeurig.

Als we spreken over het reductievlak van de kaart. Welke bewering is dan juist:

Springtij komt in Nederland voor:

In Nederland, op plaatsen met een dagelijkse getijwerking ligt het reductievlak LLWS:

Gegevens betreffende getijstromen kunnen gevonden worden:

De gegevens zoals vermeld in de hydrografische kaart voor Kust- en Binnenwateren zijn onderhevig aan veranderingen. Deze veranderingen worden gepubliceerd in:

Wat zijn de karakteristieken van polaire maritieme lucht? Dit zijn:

In het Maritiem Betonningsstelsel systeem A kan een lichtboei ten oosten van een te markeren gevaar het volgende lichtkarakter hebben:

Varend op de Westerschelde nadert u bij een splitsing van vaarwaters een cardinale ton met als topteken twee zwarte kegels onder elkaar met de toppen naar beneden gericht. Om het hoofdvaarwater te volgen passeert u deze ton aan de:

Artikel 25 SRW. De lichten zoals weergegeven op deze tekening zijn op de Westerschelde:

Artikel 6 SRW. In dit artikel staat een aantal factoren vermeld waarmee bij het bepalen van een veilige vaart rekening moet worden gehouden. Voor het kunnen verkrijgen van inlichtingen van walstations en van andere schepen geldt in dit kader voor schepen uitgerust met een marifoon:

Artikel 22 SRE. Aan waterskiën en plankzeilen zijn in het SRE-gebied de nodige restricties opgelegd. Welke van de onderstaande beweringen is juist:

Artikel 1 SRW. Op de Westerschelde ter hoogte van Terneuzen is van kracht:

Voorschrift 24 BVA. U ziet nevenstaande verlichting. Dit is een bakboord zijaanzicht van een:

Voorschrift 25 BVA. De twee ‘facultatieve’ rode en groene rondom schijnende lichten, loodrecht boven elkaar, aan of nabij de top van de mast mogen worden gevoerd:

Voorschrift 30 BVA. In dit voorschrift staan ondermeer het de lichten en het dagmerk vermeld die ten anker liggende schepen moeten voeren. Deze verplichting geldt niet voor:

Voorschrift 25 BVA. Het driekleurenlicht boordlichten en heklicht gecombineerd in één lantaarn aan of nabij de top van de mast mag gevoerd worden door:

Voorschrift 9 BVA. Een schip dat de richting van een nauw vaarwater of vaargeul volgt, moet de buitenzijde van het vaarwater of vaargeul aan zijn stuurboordzijde houden, zo dicht als veilig en uitvoerbaar is. Dit voorschrift geldt:

Voorschrift 5 BVA. Als u zich in een druk scheepvaartgebied nabij een haven bevindt en u heeft marifoon aan boord dan betekent dit dat:

U ziet in de hydrografische kaart het hier afgebeelde teken. Dit betekent: