VB2 – toets 2

In Nederland, op plaatsen met een dagelijkse getijwerking ligt het reductievlak (LLWS):

U verlaat de haven van Den Helder met bestemming Oudeschild op Texel. De voorliggende kompaskoers is 020°. Er staat een oostelijke stroom. Ten gevolge van de stroom wordt u 10° naar stuurboord weggezet. De variatie is 2° west. Welke koers moet u in kaart zetten om gegist bestek bij te houden?

Op stromend water wilt u een haven aanlopen. U dient daartoe een grondkoers te varen van 134°. Er staat een krachtige dwarsstroom in de richting van 012°. U wordt daardoor 20° weggezet. De variatie is 4° west. Welke kompaskoers moet u sturen om de haven aan te lopen?

U wilt met een zeiljacht van Stavoren naar de sluizen bij Kornwerderzand varen. De grondkoers is 357°. De wind is Westnoordwest. U schat de drift op 15°. De variatie is 3° west. Er staat geen stroom. Wat is de te sturen kompaskoers?

De XTE (Cross Track Error) is:

De hoek tussen de richting van het ware noorden en het magnetische noorden wordt genoemd:

In de kaart van de Waddenzee vindt u de volgende getij gegevens: hoogte van gem. hoogwater boven reductievlak; bij springtij 2,40 m en bij doodtij 2,10 m. U wenst een ondiepte te passeren, waarbij in de kaart als dieptecijfer staat vermeld 01 =10 cm. In de getijtafel vindt u: 15 maart maanstand EK. Als de diepgang van uw schip 1,40 m bedraagt en u wilt op 17 maart bij hoogwater de ondiepte passeren, dan vindt u door berekening dat bij passage van de ondiepte:

Als op een bepaalde plaats aangegeven wordt dat het gem. LLWS = NAP -110 cm en op een bepaald tijdstip de rijzing 20 dm is. Wat is dan de waterstand ten opzichte van NAP?

Wat is de lengte in meters van 1 nautical mijl (zeemijl)? Dit is:

U vaart op het Markermeer tussen Marken en Enkhuizen en er beginnen zich rondom u overal witte schuimkoppen te vormen. Wat schat u dan dat de windkracht volgens de schaal van Beaufort is? Deze zal zijn:

Welke weersomstandigheden kan men verwachten bij een cumulonimbuswolk? Dit is:

Welk weer kan men verwachten bij de passage van een trog? Dit is:

Artikel 17 SRW. Wanneer één van beide schepen verplicht is uit te wijken, dan moet het andere schip:

Van een ton die volgens het Maritiem Betonningsstelsel systeem A de noordzijde van een gevaar markeert zijn de kleuren:

Artikel 41 SRW. Een klein schip, behalve een zeilplank, moet op de Westerschelde:

Artikel 28 SRW. Een ‘bovenmaats zeeschip’ voert overdag:

Artikel 2 SRW. ‘Opdraaien’ is de vaarrichting van een schip veranderen:

Varende in het SRE-gebied, ziet u het hiernaast afgebeelde gebodsteken. Dit gebodsteken betekent:

Artikel 1 SRE. Het Scheepvaartreglement Eemsmonding geldt in aanvulling op en in afwijking van:

Voorschrift 35 BVA. U hoort tijdens beperkt zicht het geluidssein ____ ____ twee lange stoten. Dit is een:

Voorschrift 25 BVA. U ziet nevenstaande verlichting. Dit is een vooraanzicht van een:

 Voorschrift 26 BVA. U ziet nevenstaande verlichting. Dit is een bakboord zijaanzicht van een schip dat bezig is met de uitoefening van de:

Voor het oplossen van deze vraag kunt u gebruikmaken van het losse kaartfragment van 1810 in het cursusboek, IJsselmeer, zuidelijk deel en van de variatie uit de kaart.
De in dit vraagstuk gegeven posities zijn ‘ongeveer’ en dienen slechts ter oriëntatie op het kaartfragment.

U peilt om 10.00 uur met een handpeilkompas de boei E-A1. ca. 52°36′ N/005°14′ E in de richting 060° en tegelijkertijd de kerktoren Oosterleek ca. 52°38′ N/005°12′ E in de richting 005°. Uw kompaskoers is 030°. Wat is uw positie in tienden van minuten nauwkeurig om 10.00 uur?

Welke kleur heeft de markering met een bijzondere betekenis deze markering is:

In de Hydrografische kaarten voor Kust- en Binnenwateren staat bij een licht Oc. Dit betekent dat een licht in één periode: