VB2 – toets 5

Bij het nemen van een kruispeiling peilt u bij voorkeur:

Varend op stromend water stuurt u een kompaskoers van 100°. U veronderstelt dat u door de stroom 6° naar stuurboord wordt weggezet. De variatie is 4° west. Wat is uw grondkoers?

U stuurt een kompaskoers van 040°. Variatie 3° oost. De wind is noordwest, drift 10°. Wat is uw BWK?

U vaart de haven van Hoorn uit en stuurt een kompaskoers van 155°. De variatie is 4° west. Wat is de ware koers?

Aan boord van een polyester jacht mag u er van uitgaan, dat de deviatie van het kompas – als het niet in de buurt van het scheepsmetaal of elektronica is opgesteld – gelijk is aan:

In de hydrografische kaart voor de Oosterschelde staan de bovenstaande getijgegevens vermeld. U wilt in de haven van Burghsluis aanleggen. In de kaart ziet u bij de haven het dieptecijfer 26 dm. Het is 2 dagen na maanstand EK. Uw schip steekt 1,5 m diep. Hoeveel water zal er nog onder de kiel van uw schip staan bij LW?
 

De kaarten van de Dienst der Hydrografie Koninklijke Marine. Waarom gebruikt men hier als reductievlak van de kaart het gemiddelde LLWS?

Het is springtij. Bij hoogwater zal er op een bepaalde plaats:

Een parallel in de kaart verbindt punten van gelijke:

Stroomatlassen verstrekken informaties over richting en snelheid van getijdestromen. Zij doen dit voor de volgende tijdstippen:

In de hydrografische kaart staat op een bepaalde plaats de bovenstaande afbeelding. Dit betekent:

Polaire lucht is afkomstig uit:

In de betonningsrichting varend in het Maritiem Betonningsstelsel systeem A nadert u een ton die er als volgt uitziet: stomp van vorm, rood-groen-rood horizontaal gestreept met een rode cylinder als topteken. Om het hoofdvaartwater te volgen moet u deze ton:

In het maritiem Betonningsstelsel systeem A kan men als ‘verkenningston’ voor het aanlopen van een betond vaarwater de volgende ton gebruiken:

Artikel 25 SRW. De lichten zoals weergegeven op deze tekening zijn op de Westerschelde:

Artikel 2 SRW. Wat wordt bedoeld met de uitdrukking ‘kop voor nemen’?

Artikel 2 SRW. Met de begrippen ‘hoofdvaargeul’ en ‘nevenvaargeul’ worden bedoeld:

Varende in het SRE-gebied, ziet u dit teken. Dit teken is een waarschuwing voor:

Artikel 2 SRW. In het SRW:

Voorschrift 30 BVA. In dit voorschrift staan ondermeer de lichten en de dagmerken vermeld die aan de grond zittende schepen moeten voeren. Deze verplichting geldt niet voor:

Voorschrift 26 BVA. Een schip dat bezig is met de uitvoering van de treilvisserij moet als dagmerk zwart van kleur voeren:

Voorschrift 24 BVA. Als een werktuiglijk voortbewogen schip dat sleept in de voormast drie toplichten loodrecht onder elkaar toont, dan betekent dit:

Voorschrift 9 BVA. Een werktuiglijk voortbewogen zeeschip volgt een nauw vaarwater. Dit zeeschip kan alleen in dit vaarwater veilig varen. Van stuurboord nadert een zeilschip dat het nauwe vaarwater wenst te kruisen. Er dreigt gevaar voor aanvaring te ontstaan. Wie moet in eerste instantie wat doen?

Voorschrift 3 BVA. Een onmanoeuvreerbaar schip is een schip dat:

Voorschrift 1 BVA. De BVA zijn onder andere van toepassing op: